Deze week kwamen er voor mijn jaarlijst twee soorten bij: de koolmees en de gaai. De eerste soort zat in de sierkers tegenover ons huis aan de Mossel. Eigenlijk is het gek dat het bijna 14 dagen duurde voordat ik de koolmees zag.
De gaai vloog over de Hoornse Weg ter hoogte van Meliora. Het is een vogelsoort die voor mij altijd direct herkenbaar is. Zijn vliegen is een soort van ‘zal ik wel…zal ik niet’ hier neerstrijken. Ik kan natuurlijk niet voor de vogel denken, maar zou het kunnen dat hij of zij altijd kijkt of hier een plek is waar ze hun voedsel hebben verstopt. Dat doen ze met beukennootjes of met hazelnootjes. Daarmee doen ze hun Latijnse naam eer aan: Garrulus glandarius hetgeen betekent: ‘ik ben een voortdurend krassende eikeltjes zoeker’.
In de Romeinse tijd komt de naam Gaius vaak voor. Daarmee wordt ook een man aangeduid die veel praatjes heeft. In het Bargoens Woordenboek vond ik dat ‘gajus’ook gebruikt werd voor soldaten en legioen. Als een Amsterdammer het heeft over ‘gajus’ dan heeft hij het over ‘slecht volk; .
Nog altijd roepen vogelaars: ‘Vlaamse Gaai’. Tot eind jaren tachtig van de vorige eeuw werd de vogel zo genoemd. In het boek ‘Nederlandse Vogelnamen’ lees ik: Vlaamse doelt volgens sommigen op de roodbruine kleuren in het verenkleed. Het zou dan ontleend zijn aan het Franse ‘flambant’, hetgeen vlammend betekent.
Hoe het ook zij, het is een mooie vogel die tot de familie van de kraaien behoort.