Landbouw in bezettingstijd
WIERINGERMEER – De economische positie van de landbouw veranderde erg door de bezetting. De internationale handel viel weg. Van de bloembollenteelt in de Anna Paulownapolder bijvoorbeeld, bleef in 1940 maar de helft over. En de veestapel moest plaats maken voor akkerbouw, want voedsel voor mensen kreeg voorrang.
De hele agrarische sector werd georganiseerd door het ‘Directoraat van de Voedselvoorziening’. Boeren moesten hun producten aan de overheid leveren tegen vastgestelde prijzen. Alles werd geregistreerd en controles werden steeds strenger om te voorkomen dat voedsel buiten het officiële circuit terechtkwam. Dat gebeurde natuurlijk toch: sommige boeren profiteerden van de schaarste door goederen achter te houden en illegaal voor hoge prijzen op de ‘zwarte markt’ te verkopen. Ook werd soms voedsel achtergehouden voor onderduikers.
Ook de landbouw kende problemen. Paarden moesten worden afgestaan en er kwam een steeds groter gebrek aan kunstmest (ook stikstof was op de bon). Door gebrek aan brandstof werden tractoren aangedreven door gasgeneratoren, zoals je op de foto kunt zien. Aan werkkrachten was echter nooit gebrek: landarbeiders hoefden niet in Duitsland te werken.
Over het algemeen ging het de meeste boeren in de bezettingstijd relatief goed. Vooral in de hongerwinter trokken velen uit de steden naar de landbouwgebieden in de hoop daar wat voedsel te bemachtigen.